Het geile kruid:
Afrodisiaca in de Romeinse keuken

Een ander recept: gekookte bloembolletjes, uitgeknepen in een schaal gelegd; doe er tijm bij, oregano, honing, azijn, ingedikte most, dadels, garum en een beetje olie. Bestrooi met peper en dien op. [Varro: als het om bloembolletjes gaat, heb ik het volgende gezegd: “in water gekookt, voor hen die Venus willen benaderen”, verder zoals ze bij bruiloftsmalen worden geserveerd, maar dan met pijnboompitten of met een soep van rucola en peper.]

Apicius, De re coquinaria, 308

In het kookboek uit de 4e eeuw na Christus, dat ons op naam van Apicius is overgeleverd, staan vier recepten voor het bereiden van ’bulbi’ opgetekend. Bij één ervan - het recept hierboven - is ooit een aantekening gemaakt, die naderhand in de tekst is terechtgekomen. Het is een citaat uit een werk van de schrijver Varro. Op het eerste gezicht nogal duister, maar een zoektocht langs zeer uiteenlopende plekken in de Latijnse literatuur, leert ons dat de ingrediënten die hier genoemd worden niet voor niets met Venus in verband worden gebracht.
Daarmee wordt ons een blik gegund op een aspect van de Romeinse eetcultuur, dat wij in de onze niet direct zullen herkennen. Hoewel, is ’La cuisine d’amour’ van Odile Godard niet ook in onze tijd een leuk kado voor een culinair geïnteresseerde kennis?

Een rondleiding langs die verschillende plekken laat ik graag beginnen bij Ovidius’ Ars amatoria.

Er zijn er die adviseren schadelijke kruiden, zoals satureion, te gebruiken, - vergif, als je het mij vraagt - of die peper mengen met het zaad van de scherpe brandnetel en gele bertram, gemalen in oude wijn. Maar de godin, die woont op de schaduwrijke hellingen van de berg Eryx, ziet niet graag dat men zich op die manier tot haar genietingen forceert. Toch kun je gerust de witte bloembol uit Megara gebruiken en het geile kruid, dat onze eigen tuin voortbrengt, en eieren, en honing van de Hymettus, en de nootjes die de pijnboom met zijn scherpe naalden draagt.

Ovidius, Ars amatoria, II,415-424

Voor Ovidius is dit een uitwijding, die hem - naar eigen zeggen - op het terrein van de heren medici brengt. Verplaatsen wij onze blik in die richting, dan zien wij dat de hele medische litteratuur van de Oudheid, van Galenus tot en met Marcellus Empiricus en Disocorides, ijverig meedoet om de reputatie van deze voedingsmiddelen als zijnde seksueel stimulerend hoog te houden. Daarbij wordt wel meteen duidelijk dat het om middelen gaat die bedoeld zijn de falende mannelijke potentie te hulp te komen; voor vrouwelijke seksualiteit had men in die tijd geen oog.

Marcellus Empiricus schrijft de ingrediënten, die zowel in het citaat van Apicius als in de Ars amatoria genoemd worden, voor als medicijn tegen een haperende of teleurstellende spermaproductie:

Neem vier gram rucolazaad, vier gram van de roze bloembol, acht gram pijnboompitten, vier gram Indische nardus.

Marcellus Empiricus, Materia medica, 33



Een andere arts, Galenus, geeft als één van de weinigen in de Oudheid blijk van een echte empirische instelling. Hij is dan ook wat sceptischer over de werking van de ’bulbi’:

Sommige mannen, die er buitensporig veel van hadden gegeten, bemerkten dat zij duidelijk meer sperma produceerden en een verhoogde geslachtsdrift hadden.

Galenus, De alimentorum facultatibus, II,64

 

Na deze opmerking gaat hij als vanzelfsprekend over op het culinaire gebruik van de bloembolletjes. Van de voedingswaarde ervan heeft hij geen hoge dunk. We zien hier overigens dat de grens tussen voedsel en medicijn zelden scherp getrokken werd. Leefregels van artsen betroffen vrijwel altijd als eerste de eetgewoonten.


Een aardig voorbeeld van waar dat in de praktijk op neerkwam, vinden we in Petronius’ Satyricon, waar de held Encolpius zichzelf van zijn impotentie probeert te genezen:

Nadat ik Chrysis met deze beloften had weggestuurd, besteedde ik bijzondere zorg aan mijn schuldige lichaam. Ik liet het bad achterwege en zalfde me slechts matig. Daarna voedde ik me met versterkende spijzen - bloembolletjes en slakken zonder saus -, en dronk slechts spaarzaam wijn. Vervolgens kalmeerde ik me vóór het slapen gaan door een korte wandeling, en betrad zonder Giton mijn slaapkamer: zo bezorgd was ik om haar genadig te stemmen, dat ik vreesde dat zijn aanwezigheid mijn krachten zou ondermijnen.

Petronius, Satyricon 133Of

 

Of het aan de bloembolletjes te danken is, blijft natuurlijk een raadsel, maar het komt allemaal goed met Encolpius.

Misschien een beetje onverwacht, maar het tegendeel van Encolpius’ klacht bracht mannen ook naar de dokter. Celsus geeft een aantal adviezen voor wie daardoor ongewild aan verzwakking ten prooi dreigt te vallen. Behalve het koude bad en kruidencompressen, geeft hij een lijst van levensmiddelen waarvan men zich dient te onthouden:

Tarwebloem, eieren, griesmeel, zetmeel, allerlei mals vlees, peper, rucola, bloembolletjes, pijnboompitten.

 

Zeker de helft komt ons inmiddels bekend voor, nietwaar? Het laat zich dan ook gemakkelijk raden, wat we bij Ovidius tegenkomen als hij in zijn Remedia amoris een diëetadvies geeft voor de onfortuinlijke minnaar, die de gloed van zijn onbeantwoorde liefde moet temperen:

Bloembollen, of ze nu uit Daunia komen, of uit Libië of uit Megara, ze zijn stuk voor stuk schadelijk. Evenzo moet je de geile rucola vermijden en verder alles wat ons lichaam geschikt maakt voor de liefde.

Ovidius, Remedia amoris, 797-800

 

Behalve vanuit een culinaire of een medische invalshoek, kunnen we deze voedingsmiddelen ook vanuit een economisch gezichtspunt bezien. Al in het handboek voor de Romeinse grondbezitter van Cato (150 v.Chr.) wordt het verbouwen van Megarische bloembolletjes aangeraden voor degenen die een landgoed onder de rook van een grote stad bezaten. Frappant is ook dat ze daarbij genoemd worden tegelijk met noten en allerlei struiken voor het maken van decoratieve kransen, waardoor het luxe karakter wordt benadrukt en de bolletjes in een context van feestelijkheid geplaatst worden.
Goedkoop waren ze niet, volgens het Edict van Diocletianus: zelfs de kleintjes waren nog duurder dan asperges. Hetzelfde geldt voor pijnboompitten.

Of de rucola, het geile kruid in engere zin, ook op de markt verhandeld werd, is niet bekend. Het beeld dat in de poëzie wordt geschetst, is meer dat van het achtertuintje, waar midden in een bedje rucola de tuingod Priapus stond, die met zijn kolossale erectie vogels en dieven schrik aanjoeg. Want de rucola was voor eigen gebruik, uiteraard.


Pijnboompitten en rucola zijn bij ons sinds een paar decennia gemeengoed, zij het zonder de erotische connotaties die ze voor de Romeinen hadden. Maar hoe zit het met de bloembolletjes?
Opzettelijk heb ik steeds het verkleinwoord gebruikt, om associaties met de hongerwinter, toen de Hollanders noodgedwongen hun vermaarde tulpenbollen opaten, te vermijden. Ligt het misschien aan eenzelfde huiver voor het taboe, dat A.D.Leeman in zijn prachtige vertaling van Petronius’ Satyriconbulbi’ abusievelijk met ’uien’ vertaalt?
Ze zijn evenwel met behoorlijk veel zekerheid geïdentificeerd als de bolletjes van de Muscari comosum, die in het zuiden van Italië nog veel in het wild voorkomt en ook verbouwd wordt. En dat niet alleen voor de siertuin, zoals bij ons, maar wel degelijk ook voor menselijke consumptie. Na al die eeuwen staat het geloof in de afrodisische eigenschappen van de ’lampascioni’ namelijk nog onwankelbaar overeind; voor wie daar gevoelig voor is.


Tot slot wil ik graag terugkeren naar de teksten uit de Oudheid, die ons informeren over de gastronomische waarde van de bloembolletjes.
Behalve dat Apicius vier recepten voor de bereiding als gerecht geeft, verwerkt hij ze nog in drie andere schotels. Over de eigenschappen komen we daaruit niets te weten. Daarvoor moeten we bij Galenus, de arts, zijn. Die benadrukt vooral de bittere smaak, die door sommigen zelfs zo gewaardeerd wordt, dat zij de bolletjes rauw consumeren. Anders worden ze gebakken, geroosterd of gekookt en daarna met een dressing op smaak gebracht.
Die nadruk op de bitterheid ervan komt ook naar voren in het volgende citaat uit Athenaeus’ Deipnosophistae:

Als je een bloembol wilt eten, zegt de dichter Philemon, bedenk dan eens hoeveel dingen je nodig hebt om ervoor te zorgen dat hij een beetje lekker smaakt! Kaas heb je nodig, honing, sesamzaad, olie, ui, azijn, duivelsdrek; want de bloembol op zich is bitter en waardeloos.

Athenaeus, Deipnosophistae, 63d

 

Dat belooft niet veel goeds voor onze pogingen de keuken van Apicius te doen herleven. Bovendien staan we nog voor een andere hindernis: de potjes met geconserveerde ’lampascioni’, die in Italië volop geproduceerd worden, zijn in ons land niet verkrijgbaar.

Rest de mogelijkheid om ze bij gespecialiseerde bloembollenkwekers te bestellen; let op: dat kan meestal alleen in de herfst.

Wie zonder bloembollen een Romeinse maaltijd wil beginnen met een zinneprikkelend hors d’oeuvre, beveel ik van harte Apicius’ eieren met een mayonaise van pijnboompitten aan, liefst geserveerd op een bedje van rucola. Voor de gevolgen - of het uitblijven ervan - aanvaard ik geen aansprakelijkheid....

 
 
© www.apiciana.nl