|
Uitwerking
De eerste keer dat ik
dit gerecht bereidde was in de tijd dat ik nog Klassieken studeerde,
met de redachtieleden van het mededelingenblad voor de studenten.
We kenden ons Latijn, maar van koken hadden we nog geen benul.
De eieren, natuurlijk te hard gekookt, werden rijkelijk overgoten
met een zoetzure honingsaus, waarin de pijnboompitten* waren ingebed
als insecten in amber.
Nu weet ik wel beter: elk gerecht dat begint met "piper,
ligusticum*" doet mij onmiddellijk naar de vijzel grijpen.
Want al staat het er niet altijd, als je je vaker met Apicius'
recepten bezighoudt, weet je dat het voor zichzelf spreekt, dat
eerst de droge ingrediënten moeten worden fijngewreven,
om daarna met de vloeibare grondstoffen tot een saus te worden
aangelengd. Bovendien blijkt uit vergelijking met andere recepten,
dat pijnboompitten* bij Apicius niet de decoratieve rol spelen,
die wij ze gewoonlijk toebedelen. Ze dienen als bindmiddel.
Ongeveer 50 gram gewelde pijnboompitten*, niet teveel vers gemalen
peper, een halve eetlepel lavas(zaad)* wrijf je tesamen fijn in
de vijzel. Een flinke eetlepel vloeibare honing, een scheutje
witte wijnazijn erbij en weer goed mengen. Dan nog wat garum*
erbij druppelen en blijven roeren tot een saus ontstaat die qua
consistentie op onze mayonaise lijkt.
|
|